Wanneer je als toerist in Lissabon bent ga je natuurlijk de kathedraal bekijken. En daarna wil je naar de uitkijkpunten van Sta. Luzia en Portas do Sol. Of misschien nog hoger, naar Castelo São Jorge. Dus neem je de straat links van de kathedraal. Het is de route van lijn 28, maar de afstand is te kort om echt op de tram te stappen. Lopen dus, ondanks de klim. Nog voor je de hele kathedraal voorbij bent zie je aan de andere kant het Aljube: een wit gebouw met dikke zwarte tralies voor de ramen, als een gevangenis. Dat is het ook geweest, eeuwenlang, maar tegenwoordig is het een museum. Direct om de hoek is de ingang, maar als toerist zul je hier misschien niet snel naar binnen gaan – bij mij heeft het bijna 25 jaar geduurd. Het is namelijk een museum over verzet en vrijheid, maar dus ook over dictatuur en onderdrukking. Geen gemakkelijk onderwerp.
Nu zijn we er dus wel binnen geweest, en toen we eruit kwamen waren we een indrukwekkende ervaring rijker. Na dit bezoek had ik beslist de behoefte te schrijven over de Fado tijdens de Estado Novo, maar de twee boeken die we er kochten hebben me daar niet veel bij geholpen.
Het linker boek, over Amália tijdens en na de dictatuur, is zoals je kunt zien in het Portugees. Dat kan nog wel even duren voordat ik daar doorheen ben. Het rechter boek – het blauwe – is wel in het Engels. Het is in feite de catalogus van de vaste collectie van het museum. Heel veel informatie over de dictatuur, het verzet en de revolutie. Maar niet veel over Fado.
De dictatuur
De dictatuur begon met een militaire staatsgreep in 1926. In de 16 jaar sinds het val van de monarchie hadden maar liefst 44 kabinetten geprobeerd een nieuw begin te maken. Zonder succes. Maar de problemen van het land konden ook niet met militaire middelen worden opgelost. Zoals meestal draaide het om de economie. De militairen haalden er dus een gerenommeerde econoom bij: António Salazar. Hij begon als minister van financiën, realiseerde inderdaad verbeteringen, vroeg – en kreeg – volmachten waarmee hij nog meer dacht te bereiken, verzamelde macht (en ministersposten), en vanaf 1932 was hij minister-president, en feitelijk dictator van Portugal. En een jaar later was zijn macht ook verankerd in allerlei wetten, en was de Estado Novo – de Nieuwe Staat – een feit.
In Fado was hij niet geïnteresseerd. Dat was de muziek van de arbeiders, en voor hem dus marginaal. Maar hij legde wel beperkingen op aan het hele culturele leven, en dat had voor de Fado ook gevolgen. Er mocht alleen nog opgetreden worden in locaties die een vergunning hadden, door musici die officieel geregistreerd waren, en alle teksten moesten vooraf goedgekeurd zijn door de censuur. Daarmee was het spontane er wel vanaf! De dichters konden niet meer vrijuit schrijven, de zangers niet meer vrijuit zingen. Het Fado leven verstolde. De Fado werd braaf. Dat was jammer, maar het had ook voordelen.
Doordat concurrentie van het spontaan gaan zingen in de kroeg niet meer bestond werd het voor sommigen commercieel gezien interessant van hun horecabedrijf een officieel fadohuis te maken. Uiteraard moest je dan wel investeren, in de entourage (rustiek, nostalgisch) maar ook in musici en zangers. Het werd dus allemaal professioneler. En voor grote delen van de samenleving was die “brave” Fado, met door de staat goedgekeurde teksten, op door de staat goedgekeurde locaties, beter te verteren dan die van vroeger, in de arbeiderskroegen en de bordelen, met teksten die vaak niet geschikt waren voor gevoelige oren. En zo creëerde de nieuwe staat, misschien onbedoeld, de omstandigheden voor een nieuw soort bloei van de Fado.
Een leider die – desnoods met harde hand – de staatsfinanciën op orde brengt, die een einde maakt aan een politieke chaos, die zijn land handig door een Wereldoorlog heen laveert, die krijgt wel een zekere mate van krediet. Maar als het staatsbestel dan steeds rigider wordt, en verdere ontwikkelingen in de weg staat, dan krijgt hij te maken met tegenstand. En als hij geen andere manier weet om daarmee om te gaan dan een steeds hardere repressie, dan laat hij zich kennen als de dictator die hij altijd al was. Dat is wat er in Portugal gebeurde in de jaren vijftig en zestig. De oerconservatieve, katholieke, nationalistische en kolonialistische opvattingen van Salazar: het paste allemaal steeds minder in de nieuwe tijd, maar in plaats van zich aan te passen, of desnoods het stokje door te geven, bleef hij er met alle geweld – met álle geweld! – aan vasthouden.
Voor het regime dat eerder geen interesse in de Fado had gehad, werd deze nu één van de middelen waarmee het zichzelf toch een soort menselijk gezicht probeerde te geven. Die brave, nostalgische Fado, waaraan niemand zich een buil kon vallen, was het ideale zoethoudertje. De grammofoon en de radio zorgden voor een bredere verspreiding, eerst in het binnenland, en daarna ook in het buitenland, door het toenemende toerisme.
En door Amália. Zij werd in die tijd de internationale ster van de Fado, en men omarmde haar dus maar al te graag als uithangbord. Een fado zoals “Uma Casa Portuguesa” schildert precies het idyllische, nostalgische plaatje dat Salazar zo graag wilde laten zien.
Maar Amália was in die jaren zestig ook begonnen de Fado te vernieuwen. Ze koos verzen van bekende dichters – dode en levende – en liet daar muziek bij schrijven. Daarmee gaf ze het genre een literaire impuls die uitsteeg boven de sentimentele nostalgie waartoe de Fado zo lang gedwongen was geweest. Ze was zich er ook van bewust hoe belangrijk ze intussen was voor het regime en dat ze zich daardoor bepaalde vrijheden kon veroorloven. Zo koos ze ook verzen van dichters die dit regime niet bepaald welgezind waren, en die soms ook in ballingschap leefden. Zelfs verzen waarin kritiek op de politieke situatie te horen was. Het meest uitgesproken in Abandono: het lied van iemand die alleen achterblijft in duisternis en stilte nadat de geliefde “om zijn vrije gedachten” is opgesloten op een eenzame plek, ver weg, waar alleen de wind en de zee te horen zijn.
(De wind en de zee verwijzen naar het Fort van Péniche, net als het Aljube één van de plekken waar de PIDE – Salazars geheime dienst – dissidenten gevangenhield en martelde.)
De revolutie
Op 25 april 1974 kwam er een einde aan de dictatuur. Het leger had genoeg van de koloniale oorlogen, die eindeloos mensenlevens bleven kosten, terwijl allang duidelijk was dat ze nooit gewonnen zouden worden. Er volgden in politiek opzicht een paar rommelige jaren, die uitliepen op de algemene verkiezingen in 1976 waarbij Mário Soares minister-president werd. Hij bracht het land in rustiger vaarwater.
Voor de Fado was dit een moeilijk tijd. Niet alleen omdat revolutionaire liederen ineens in de mode waren, maar vooral omdat de Fado nu geassocieerd werd met de dictatuur. En Amália, die zich als boegbeeld had laten gebruiken, kreeg de schuld, werd als medeplichtige gezien, werd “Prinses van de PIDE” genoemd. Het duurde tot in de jaren tachtig tot de gemoederen weer bedaard werden en de Fado zich kon opmaken voor weer een nieuw hoofdstuk in de geschiedenis. En pas toen werd ook meer bekend dat Amália in het geheim verzetsorganisaties en slachtoffers van de onderdrukking ondersteund had. Dat leidde tot haar rehabilitatie, en hernieuwde erkenning als de levende legende die ze was.
Slot
Dit was geen gemakkelijk stuk om te schrijven, en daarom wil ik graag afsluiten met een lichter onderwerp: ik had al eens verteld dat we de vorige vakantie in het huis van Amália waren, en daar in de tuin een concert mochten bijwonen. Deze keer was er weer zo’n concert, dus zijn we er weer naar toe gegaan, maar niet alleen daarvoor: ook om te vragen of ik daar misschien in mei mijn pet had laten liggen. Dat bleek inderdaad zo te zijn, en ze hadden hem netjes voor me bewaard!
Wat het concert zelf betreft: er werd niet alleen Fado gezongen, maar ook Morna. Dat is zo ongeveer de Fado van Kaapverdië, en daar wil ik ook graag een stukje van laten horen: Sou Crioula, door Cremilda Medina.
Geerten was al bijna 40 toen hij voor het eerst in Portugal kwam. Ondanks deze late start ontwikkelde zich bij hem toch een ernstige vorm van lusomanie. Tegenwoordig (nou ja, nu even wat minder, natuurlijk) komt hij er meerdere keren per jaar, meestal in Lissabon, “para comer peixe e ouvir o Fado…