Vorige keer heb ik het mooie verhaal verteld, hoe de Fado is ontstaan vanuit de saudade die een zeeman voelt, ver van huis. Het was een mooi verhaal, en leverde een mooie Fado op, maar historisch klopte er niets van. In werkelijkheid ging het zo: in de eerste helft van de negentiende eeuw, toen Europa weer een beetje was bijgekomen van de Napoleontische tijd, werd de handel weer de dominerende factor. Wereldhandel, wel te verstaan, want Europa was toen nog het middelpunt van de wereld. De schepen werden groter en groter, vooral nadat men begonnen was ze van staal te bouwen in plaats van van hout. En ze werden sneller en sneller, met meer masten, meer zeilen, en uiteindelijk door stoom aangedreven.
Producten uit verre landen werden steeds betaalbaarder, de vraag nam toe, de handel bloeide. Stel je voor, een stad met een grote natuurlijke haven, optimaal gelegen om zijn rol in die bloei op te eisen. Steeds meer, steeds grotere schepen leggen aan. Er wordt gelost en geladen, gekocht en verkocht, opgeslagen en overgeslagen. Van alle kanten komen mensen die van die bedrijvigheid een graantje mee denken te pikken. Maar daardoor groeit de stad sneller dan de voorzieningen bij kunnen houden. En het meegepikte graantje is vaak kleiner dan gehoopt. Zo ontstaan armoe, sloppenwijken, een proletariaat. Denk bijvoorbeeld aan het Londen van Dickens.
In Engeland kende men eerder al het industrieproletariaat, arme mensen die uitgebuit werden om de rijke mensen nog rijker te maken. In de grote havensteden was het niet anders, maar toch was er een verschil. De mensen in de havens waren letterlijk van alle kanten gekomen: degenen die er al waren mengden zich met nieuwkomers uit het achterland, maar ook van overzee.
En toen kwam de muziek. Overal waar mensen bij elkaar zijn, hoe arm ze ook zijn, wordt muziek gemaakt. En doordat in onze havenstad veel mensen met heel verschillende achtergrond bij elkaar gekomen waren, ontstond er een heel nieuwe muziek, een mengelmoes van allerlei invloeden. Dit was een muziek van de achterbuurt, die je hoorde op straat, in kroegen en danslokalen, in het bordeel.
Dat bordeel ging een belangrijke rol spelen: om te beginnen was dat de plek waar de “betere standen” in contact kwamen met de armoedzaaiers, met hun leven, en met hun muziek. Want hoewel hoererij officieel natuurlijk werd afgewezen, door de kerk en door de bourgeoisie, was de praktijk toch dat de jongelui zich daardoor niet lieten weerhouden. In feite werden ze vaak juist aangemoedigd: anders maakten ze maar de dienstmeisjes zwanger, en dan was je nog verder van huis…
Maar de associatie met het bordeel zorgde er ook voor dat deze nieuwe muziek niet snel geaccepteerd werd door de burgerij. Er zullen ongetwijfeld mensen geweest zijn die dat interessant of spannend vonden, maar voor de meesten was het toch een reden om op deze nieuwe muziek neer te kijken, en dat beeld bleef overeind tot ver in de twintigste eeuw.
Dit is dus in het kort de echte oorsprong van de Fado.
Of van de Tango! Want als je bij onze havenstad niet denkt aan Lissabon, maar aan Buenos Aires, dan zie je hoe een heel andere muziek, in een ander werelddeel, toch een zelfde ontstaansgeschiedenis kan hebben. En daarom, in deze blog over de Fado toch ook even een link naar mijn favoriete Tango:
Fado Tango
Goed, dat was even een uitstapje. Nu terug naar de Fado, maar dan wel de Fado Tango.
Het kanaal 4FadoLisbon bevat een enorme collectie van Fado’s, live opgenomen in kroegjes, tascas, restaurants, meestal gezongen door amateurs of opkomende talenten, soms ook wel door min of meer bekend professionele zangers, maar in ieder geval niet door de Grote Namen.
Als ik op dat kanaal zoek naar Fado Tango dan vind ik deze lijst. Een hele opsomming van optredens. Maar al die Fados hebben twee titels! Allemaal heten ze Fado Tango, maar daarachter staat dan nog iets: Rosa Caída, Cansaço, Esquina da Rua, etc. Hoe zit dat?
Ook hiervoor moeten we kijken naar de beginjaren van de Fado. In die tijd was de Fado instrumentaal. Gezongen werd er in eerste instantie nog niet (wel gedanst, soms, trouwens.) Het was een soort achtergrondmuziek. De eerste teksten waren improvisaties bij de bestaande muziek. En sommige van die improvisaties waren zo geslaagd dat ze op het repertoire bleven. Maar de keuze aan muziek was beperkt: de gitaristen waren virtuoos in het variëren op wat er al was, maar met iets heel nieuws hoefde je niet aan te komen: ze hadden meestal geen formele opleiding, en konden niet van blad spelen.
En zo ontstond de situatie dat het klassieke Fado repertoire uitkristalliseerde tot een grote verzameling teksten op een beperkt aantal melodieën. En tot op de dag van vandaag is het heel gewoon nieuwe teksten op bestaande muziek te schrijven, en ook niet alleen op de klassieke Fado’s. En dus hebben veel Fado’s een dubbele titel: eentje voor de muziek en eentje voor de tekst.
De gitaristen kennen alleen de eerste. Dus als je in zo’n cafeetje mag zingen, en je wilt bijvoorbeeld Esquina da Rua zingen, dan vraag je de muzikanten om Fado Tango, in de toonsoort die past bij jouw stem. En zo zitten ze dan de hele avond te spelen terwijl de ene na de andere fadista zich laat horen.
Beluister vooral een paar van deze optredens, maar ik sluit af met een link naar de bekendste Fado Tango, namelijk Cansaço in de versie door Amália.
Geerten was al bijna 40 toen hij voor het eerst in Portugal kwam. Ondanks deze late start ontwikkelde zich bij hem toch een ernstige vorm van lusomanie. Tegenwoordig (nou ja, nu even wat minder, natuurlijk) komt hij er meerdere keren per jaar, meestal in Lissabon, “para comer peixe e ouvir o Fado…
Interessante lectuur en muziek.